Bioveiligheid
Op voorstel van de heer Louis Michel, Minister van Buitenlandse Zaken, keurde de Ministerraad een voorontwerp van wet goed met betrekking tot de goedkeuring van het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid. Dit protocol, beter bekend onder de naam "Protocol inzake bioveiligheid", werd op 29 februari 2000 goedgekeurd door 133 regeringen na vijf jaar onderhandelen. België ondertekende het protocol op 24 mei 2000.
Op voorstel van de heer Louis Michel, Minister van Buitenlandse Zaken, keurde de Ministerraad een voorontwerp van wet goed met betrekking tot de goedkeuring van het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid. Dit protocol, beter bekend onder de naam "Protocol inzake bioveiligheid", werd op 29 februari 2000 goedgekeurd door 133 regeringen na vijf jaar onderhandelen. België ondertekende het protocol op 24 mei 2000.
Het protocol inzake bioveiligheid regelt de verplaatsing van GGO (genetisch gemodificeerde organismen) tussen de staten. Het voornaamste streefdoel is aan de staten die GGO invoeren de gelegenheid en de mogelijkheid bieden om op een wetenschappelijke basis de risico's van dergelijke organismen voor het milieu te beoordelen teneinde met kennis van zaken te kunnen beslissen over hun invoer, al dan niet, op hun grondgebied. Het protocol is een multilaterale milieugebonden overeenkomst. Niettemin houdt het onrechtstreeks rekening met de risico's voor de gezondheid van de mens en omvat het verschillende bepalingen die duidelijke maatregelen omvatten ter reglementering van de internationale handel in GGO. Het protocol bepaalt dat elke uitvoer van GGO bestemd voor de doelbewuste introductie in het milieu van de partij van invoer (op dit ogenblik vooral transgeen zaad) zal worden gecontroleerd, geval per geval en vóór enige verplaatsing plaatsgrijpt, via een formele procedure van kennisgeving en voorafgaande geïnformeerde instemming. De GGO bedoeld om rechtstreeks als voedingsmiddel of diervoeder of voor be- of verwerking te worden gebruikt ("commodities") zijn onderworpen aan een specifieke procedure. De GGO onder de vorm van farmaceutische producten voor de mens vallen niet onder het protocol. Elke staat of unie van staten die reeds over een eigen regelgevend kader inzake GGO beschikt - dat is het geval voor de Europese Unie - kan de eigen regelgeving in het kader van het protocol toepassen, ook wanneer die strenger is. Voor de staten die nog niet over dergelijke wetgevingen beschikken (in hoofdzaak de ontwikkelingslanden) voorziet het protocol in een reeks maatregelen voor het versterken en ontwikkelen van de mankracht en de institutionele capaciteiten. Een van de opmerkelijke aspecten van het protocol is dat het de voorzorgsbenadering (Europa dierbaar) in de besluitvormingsprocedure expliciet bekrachtigt en op die manier bevestigt dat de benadering een essentieel onderdeel is van het internationale milieurecht. Het protocol legt ook regels vast voor de duidelijke identificatie van de GGO. Voor de "commodities" die het voorwerp zijn van de internationale handel is een specifiekere etikettering gepland binnen de twee jaar na de inwerkingtreding van het protocol en na nieuwe onderhandelingen. Een andere onderhandelingsprocedure die binnen de vier jaar moet zijn afgerond, heeft betrekking op de uitwerking van internationale regels inzake aansprakelijkheid en schadeloosstelling van schade die voortvloeit uit de verplaatsing van GGO. Tot slot laat het protocol een uitwisselingscentrum voor bioveiligheid oprichten (onder de vorm van een gegevensbank die toegankelijk is via internet). Dit uitwisselingscentrum vergemakkelijkt de uitwisseling van informatie over genetisch gemodificeerde organismen en dient ook als middel om de bewustmaking, educatie en participatie van het publiek op dit vlak te vergemakkelijken en te bevorderen. Het protocol inzake bioveiligheid is de eerste overeenkomst die in het kader van het verdrag van de Verenigde Naties inzake biologische diversiteit (dat in 1992 te Rio werd goedgekeurd) werd gesloten. Het treedt in werking van zodra 50 staten het protocol hebben bekrachtigd. Het vormt een grote vooruitgang omdat het een regelgevend kader invoert op internationale schaal die de handelsbelangen en de bescherming van het milieu verzoent tegenover de industrie van de biotechnologie, een wereldwijde industrie in volle ontwikkeling. In dat opzicht sluit het rechtstreeks aan bij de Verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling. Het getuigt van de bereidwilligheid van de regeringen om adequate en transparante veiligheidsprocedures in te stellen teneinde de gemeenschap (in haar ruimere betekenis) de gelegenheid te bieden om voordeel te halen uit de moderne biotechnologie. Op Belgisch niveau zal de goedkeuring en implementatie van het protocol zijn steentje bijdragen aan het bestaande reglementaire en institutionele bouwwerk op het gebied van de bioveiligheid in ons land, waarvan de hoeksteen wordt gevormd door het samenwerkingsakkoord van 25 april 1997 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de administratieve en wetenschappelijke coördinatie inzake bioveiligheid.