Schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België
Op voorstel van de heer Guy Verhofstadt, Eerste Minister, keurde de Ministerraad een ontwerp van koninklijk besluit goed tot verlenging voor een nieuwe periode van één jaar van het mandaat van de Commissie voor de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België voor hun goederen die werden geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945 (*).
Op voorstel van de heer Guy Verhofstadt, Eerste Minister, keurde de Ministerraad een ontwerp van koninklijk besluit goed tot verlenging voor een nieuwe periode van één jaar van het mandaat van de Commissie voor de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België voor hun goederen die werden geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945 (*).
Het werk van de Commissie gaat goed vooruit. Momenteel worden immers ongeveer 150 beslissingen per maand genomen in het kader van de behandeling van de dossiers, die startte op 9 september 2003 en betrekking heeft op 6008 slachtoffers waarvoor een of meer aanvragen werden ingediend. Deze vooruitgang is te danken aan de toename van het personeelsbestand van het Secretariaat dat midden 2004 naar 16 eenheden is gestegen. Eind juni 2005 werden reeds 2376 dossiers voorgelegd aan de Commissie. Voor 81% ervan was de beslissing positief. Op die datum dienden dus nog 3632 dossiers te worden behandeld. Hierbij moet worden opgemerkt dat de Commissie de aanvragen onderzoekt op basis van het geboortejaar van de gespolieerde personen of hun rechthebbenden. Momenteel worden de dossiers behandeld van de personen die geboren zijn in 1926 en 1927. Alle dossiers van de aanvragers die geboren zijn vóór 1926, d.w.z. ongeveer 2000 personen, werden dus reeds behandeld. De Commissie onderzoekt elke aanvraag vanuit een constructieve geest en voegt zelf alle positieve gegevens toe die tijdens het onderzoek aan het licht komen. De Commissie heeft er herhaaldelijk op gewezen dat haar wettelijke hoofdopdracht bestaat in het restitueren, tegen geactualiseerde waarde, van de tegoeden die nog niet werden teruggegeven door de Staat, de financiële instellingen of de verzekeringsmaatschappijen en evenmin het voorwerp hebben uitgemaakt van enige schadeloosstelling, vergoeding of herstel (Staat: coëfficiënt 24,78; financiële instellingen: 29,10; verzekeringsmaatschappijen: coëfficiënt 39, rekening houdend met de verhouding tussen de door de Studiecommissie berekende spoliatie en het door de verzekeraars gestorte bedrag). De Commissie werd niet aangesteld noch gemachtigd om het gespolieerde patrimonium, zoals het bestond aan de vooravond van de oorlog, te herstellen. De op de bijzondere rekening bij de Nationale Bank, in uitvoering van artikel 10 van de wet van 20 december 2001, gestorte sommen die de door de Commissie toe te kennen schadeloosstellingen moeten financieren, zijn trouwens helemaal niet berekend vanuit deze invalshoek. Daarenboven maakt de Commissie in brede mate gebruik van de bevoegdheid die haar bij artikel 8, § 2, van de wet van 20 december 2001 wordt gegeven en komt zij tegemoet aan de onbillijkheden die de strikte en beperkende toepassing van artikel 6, § 2, van deze wet onvermijdelijk zou meebrengen. Dit is, met name, het geval wanneer de omstandigheden uitwijzen dat tegoeden inderdaad werden gespolieerd, maar wanneer het niet mogelijk is deze tegoeden bij de Staat, de financiële instellingen of de verzekeringsmaatschappijen te identificeren. In deze gevallen kent zij dan ook een forfaitaire schadeloosstelling toe. De criteria die de Commissie hanteert bij het bepalen, dossier per dossier, van de schadeloosstelling, kunnen geraadpleegd worden op de website www.premier.be (klikken op « Welkom, 'Diensten', 'Administratie en andere diensten', 'Commissie Schadeloosstelling Joodse Goederen' en 'Mededeling - 20 september 2004' en 'Mededeling - 4 november 2004'). (*) opgesteld door de wet van 20 december 2001.