Persoonlijke assistentie
Behoud van de algemene regeling voor werknemers
Behoud van de algemene regeling voor werknemers
De Ministerraad keurde een ontwerp van koninklijk besluit goed tot invoering van een artikel 3, 10° in het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. De Ministerraad maakte een einde aan de juridische onzekerheid van een aantal personen die recht hebben op een budget voor persoonlijke assitentie en die zich voor dagelijkse hulp door een persoonlijke assistent kunnen laten bijstaan. Het koninklijk besluit van 28 november 1969 voorziet dat de toepassing van de wet van 27 juni 1969 wordt uitgebreid tot de personen die arbeid verrichten als persoonlijke assistent van een familielid dat tot de tweede graad verwant is of van een persoon die deel uitmaakt van hun gezin en geniet van een budget voor persoonlijke assistentie, en tot de personen die houder zijn van het budget voor persoonlijke assistentie die hen bezoldigen. Het merendeel van die personen is al onderworpen aan de algemene regeling voor werknemers, aangezien ze hun prestaties van persoonlijke assistent onder een arbeidscontract verrichten. Maar er bestaat een juridische onzekerheid over het bestaan of niet van ondergeschiktheid tussen de houder van een budget voor persoonlijke assistentie (de persoon met handicap of zijn voogd) en de persoon die als persoonlijk assistent optreedt (bijvoorbeeld een nauw familielid). Daarom breidt het ontwerp de wet tot die situatie uit, zodat die personen onderworpen blijven aan de algemene regeling betreffende de maatschappelijke zekerheid der werknemers. 50 van de 325 betrokken personen werken met een interim contract, als zelfstandige of in het kader van een organisatie voor thuishulp. De Nationale Arbeidsraad heeft een positief advies gegeven. Het ontwerp wordt voor advies aan de Raad van State voorgelegd.