Bemiddeling in strafzaken
De Ministerraad keurde drie ontwerpen van koninklijke besluiten goed, tot uitvoering van de wet (*) tot invoering van bepalingen inzake bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering.
De ontwerpen zijn een voorstel van mevrouw Laurette Onkelinx, Minister van Justitie.
De Ministerraad keurde drie ontwerpen van koninklijke besluiten goed, tot uitvoering van de wet (*) tot invoering van bepalingen inzake bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering. De ontwerpen zijn een voorstel van mevrouw Laurette Onkelinx, Minister van Justitie.
Organisatie van begeleidingsdiensten en oprichting van een deontologische commissie bemiddeling De wet van 22 juni 2005 biedt een gestructureerd wettelijk kader, waardoor alle personen die betrokken zijn bij een strafrechtelijke procedure op vrijwillige basis een beroep kunnen doen op de bemiddeling in strafzaken. Ter herinnering: de bemiddeling in het kader van een strafrechtelijke procedure biedt zowel aan de dader als aan het slachtoffer een alternatief voor de klassieke behandeling van strafbare feiten. De deelname aan een dergelijke bemiddeling vereist een inspanning van de dader en hij moet zijn verantwoordelijkheid opnemen. Op deze wijze kan de bemiddeling het risico op recidive beperken en een preventief effect hebben. De bemiddeling in strafzaken zorgt er daarenboven voor dat het slachtoffer als dusdanig wordt erkend en een plaats krijgt in het strafrechtelijke verloop, waardoor het concreet het gevoel krijgt dat er iets wordt hersteld. Sedert een vijftiental jaren werden er op verschillende niveaus van de strafrechtelijke procedure meerdere bemiddelingstechnieken ingevoerd: op het niveau van het parket, tijdens de behandeling van de zaak ten gronde voor de rechtbank en op het niveau van de strafuitvoering. De bemiddeling in strafzaken heeft dus, via de praktijken die op het terrein werden ontwikkeld en via de behaalde resultaten, ruimschoots bewezen hoe verdienstelijk zij is. Daarom voorzien de voorontwerpen een algemeen aanbod inzake de bemiddeling in het kader van de strafrechtelijke procedure, in ruime zin. De voorontwerpen van koninklijk besluit streven drie doelstellingen na: 1. Bepaling van de erkenningscriteria van de bemiddelingsdiensten Het eerste koninklijk besluit bepaalt de erkenningscriteria waaraan de bemiddelingsdiensten zullen moeten voldoen om erkend te worden. Hiertoe bevat het besluit ook een erkenningsprocedure en definieert het eveneens de rechten en plichten van de bemiddelingsdiensten. Tot slot is ook voorzien in een procedure inzake het intrekken en het opschorten van de erkenning. 2. De subsidiëring van de erkende bemiddelingsdiensten Het tweede koninklijk besluit schept de mogelijkheid om de erkende bemiddelingsdiensten te subsidiëren. De norm om van subsidies te kunnen genieten is vastgelegd op 50 dossiers per voltijds equivalent per jaar. 3. Bepaling van de samenstelling en de werkingsregels van de 'Deontologische Commissie Bemiddeling' De wet van 22 juni 2005 richt in de schoot van de Federale Overheidsdienst Justitie een Deontologische Commissie Bemiddeling op. Die zal waken over het invoeren van eenvormige gedragscode voor alle erkende bemiddelingsdiensten. Het derde ontwerp van koninklijk besluit bepaalt de opdrachten, de samenstelling en de werkingsmodus van deze commissie. Het kent ook aan de leden van deze commissie presentiegeld toe en een vergoeding voor de reis- en verblijfskosten. Er zullen 12 commissieleden zijn en de Commissie zal minstens tweemaal per jaar vergaderen. (*) van 22 juni 2005.