Instemming met de overeenkomst voor de implementatie van maatregelen gerelateerd aan belastingverdragen
De ministerraad keurt op voorstel van minister van Buitenlandse Zaken Didier Reynders een voorontwerp van wet goed dat instemt met de multilaterale overeenkomst die aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving implementeert.
Deze multilaterale overeenkomst, gedaan te Parijs op 24 november 2016, heeft als doel om een snelle en gecoördineerde implementatie mogelijk te maken van de verdragsmaatregelen die het resultaat zijn van het BEPS-project van de OESO en de G20 in de bestaande verdragen tot het vermijden van dubbele belasting, zonder dat het daarbij nodig is om opnieuw over elk verdrag afzonderlijk te onderhandelen op bilateraal niveau. Momenteel hebben 78 staten en rechtsgebieden die multilaterale overeenkomst ondertekend, die 56 door België gesloten verdragen zou moeten wijzigen. In die toestand zou geleidelijk verandering moeten komen naarmate er nieuwe staten en rechtsgebieden de overeenkomst zullen ondertekenen.
Sommige BEPS-maatregelen zijn minimumstandaarden waarvoor alle staten en rechtsgebieden die aan het project deelnemen zich ertoe verbonden hebben om ze aan te nemen, en waarvan de tenuitvoerlegging onderworpen is aan een collegiale toetsing. Het gaat om de minimumstandaarden van Actie 6 (voorkoming van het ongepast toekennen van de voordelen van de belastingverdragen) en van Actie 14 (verbeteren van de mechanismen voor geschillenbeslechting). De multilaterale overeenkomst zou België de mogelijkheid moeten bieden om te voldoen aan de minimumstandaard van Actie 6 door de invoeging in zijn belastingverdragen van:
- een nieuwe preambule die zegt dat het niet de bedoeling is van de verdragen tot het vermijden van dubbele belasting om mogelijkheden te scheppen tot niet-heffing of verminderde heffing van belasting door middel van het ontduiken of het ontwijken van belasting
- een algemene anti-misbruikmaatregel (de zogenaamde bepaling van het criterium van de voornaamste doelen), die het mogelijk maakt om een verdragsvoordeel te weigeren wanneer het toekennen van dat voordeel een van de voornaamste doelen was van een constructie of transactie die tot de toekenning van het desbetreffende voordeel geleid heeft
De overeenkomst staat de partijen ook toe om hun bilaterale verdragen in overeenstemming te brengen met de minimumstandaard van Actie 14 door de bepalingen met betrekking tot de procedure voor onderling overleg af te stemmen op die van het modelverdrag inzake belastingen van de OESO. Een aantal andere verdragsbepalingen die in het kader van de BEPS-rapporten werden aangenomen zijn daarentegen geen minimumstandaarden maar alleen maar aanbevelingen waarvoor het de Partijen vrijstaat om ze al dan niet aan te nemen. Het gaat om andere bepalingen die het resultaat zijn van de Acties 6 en 14 en die geen onderdeel zijn van minimumstandaarden en van de bepalingen die voortgekomen zijn uit de rapporten over Actie 2 (neutralisering van de effecten van hybride structuren) en Actie 7 (ontwijking van de kwalificatie als vaste inrichting).
Over het algemeen zal een bepaling slechts op een bilateraal verdrag van toepassing zijn indien beide partners kiezen voor de toepassing ervan of indien geen van beide partners een voorbehoud maakt met betrekking tot die bepaling. Tot slot bevat de overeenkomst ook nog een clausule voor verplichte en bindende arbitrage die moet dienen om de zaken op te lossen die aan een procedure voor onderling overleg onderworpen zijn en waarvoor de bevoegde autoriteiten geen oplossing kunnen vinden binnen een bepaalde termijn.
Het voorontwerp wordt ter advies voorgelegd aan de Raad van State.