Ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht
Op voorstel van de heer Guy Verhofstadt, Eerste Minister en mevrouw Laurette Onkelinx, Minister van Justitie, keurde de Ministerraad, in tweede lezing en na advies van de Raad van State, een voorontwerp van wet (*) goed betreffende de bestraffing ven ernstige schending van het internationaal humanitair recht (**).
Op voorstel van de heer Guy Verhofstadt, Eerste Minister en mevrouw Laurette Onkelinx, Minister van Justitie, keurde de Ministerraad, in tweede lezing en na advies van de Raad van State, een voorontwerp van wet (*) goed betreffende de bestraffing ven ernstige schending van het internationaal humanitair recht (**).
De wet van 1993, gewijzigd in 1999 en 2003, wordt opgeheven. De nuttige bepalingen worden geïntegreerd in het gemeenrecht. Het voorontwerp van wet is gebaseerd op een vergelijkende studie van de wetgeving in een aantal westerse landen. Uit deze studie bleek dat de meeste van die landen een beperkte universele bevoegdheid hebben ingevoerd, met behoud evenwel van de immuniteitsregels van het internationaal en het gewoonterecht en met een duidelijk persoonlijk (dader en/of slachtoffer) of territoriaal aanknopingspunt naar het eigen land toe. Gezien het gemeenrecht inzake extraterritoriale rechtsmacht reeds de concepten van actief en passief personaliteitsbeginsel kent, was het niet langer nodig om een uitzonderingswet te voorzien voor dit soort misdrijven. Daarom wordt voorgesteld de huidige wet te integreren in het gemeenrecht. Het uitgangspunt blijft immers de noodzaak te blijven strijden tegen straffeloosheid voor schendingen van het internationaal humanitair recht. Op die wijze ontstaat een rechtlijnige en transparante wetgeving, waar geen ruimte meer is voor politieke opportuniteitsbeoordeling, maar waarbij de mogelijkheid blijft bestaan om tot vervolging over te gaan van daders van misdrijven tegen het internationaal humanitair recht, op basis van duidelijke criteria. De krachtlijnen van het voorontwerp van wet. 1. Het actief personaliteitsbeginsel (verdachte is Belg of heeft zijn hoofdverblijfplaats in België) als aanknopingspunt: * Klacht met burgerlijke partijstelling blijft mogelijk. * Criterium van de nationaliteit of van de hoofdverblijfplaats kan ook beoordeeld worden op het ogenblik van de instelling van de strafvordering. * Notie van hoofdverblijfplaats heeft zowel betrekking op de toestand van personen die legaal in België verblijven als op die van personen die illegaal in België verblijven. Het zou immers paradoxaal zijn indien de illegaliteit van het verblijf zou leiden tot straffeloosheid. 2. Het passief personaliteitsbeginsel (slachtoffer is Belg of gewoonlijk en regelmatig verblijfhoudend in België sinds ten minste drie jaar) als aanknopingspunt: * Klacht met burgerlijke partijstelling is niet mogelijk aangezien het internationaal recht niet vereist om het passief personaliteitsbeginsel als aanknopingspunt te voorzien. * Klacht van rechtstreeks slachtoffer kan enkel ingediend worden bij de federale procureur, die eventuele klachten beoordeelt zonder verhaalmogelijkheid. Bij de beoordeling of strafvordering kan worden ingesteld, houdt hij rekening met pertinente internationale verbintenissen waardoor België en de Staat waarvan de verdachte onderdaan is, gebonden zijn. Het gaat met name om verdragen en conventies zoals het EU-Verdrag, het Noord-Atlantisch Verdrag, het Statuut van de Raad van Europa, het Europees Uitleveringsverdrag van 13 december 1957 of het Europees Rechtshulpverdrag van 20 april 1959. * Slachtofferstatus van Belg of daarmee gelijkgestelde en sinds drie jaar gewoonlijk en regelmatig verblijfhouder in België, moet zijn verworven op het ogenblik van de feiten. 3. Opname van een immuniteitsregel die conform is met het internationaal recht. 4. Alle hangende zaken op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet, worden onttrokken aan de gerechtelijke instantie waar zij op dat ogenblik op geldige wijze aanhangig zijn. Bij wijze van uitzondering wordt bepaald dat de Belgische gerechtelijke instanties gevat blijven van de hangende rechtsgedingen in het kader waarvan er ten minste één Belgische klager was of ten minste één vermoedelijke dader in België gevangen werd gehouden op het ogenblik van het instellen van de strafvordering. Hierdoor blijven de strafvorderingen die betrekking hebben op feiten die zich afspeelden in Ruanda, Guatemala en Tsjaad, en waar Belgische slachtoffers bij betrokken waren, overeind. (*) houdende bepalingen met betrekking tot de wet van 16 juni 1993. (**) gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1999 en 23 april 2003