Wijziging van de regelgevende bepalingen inzake de reservefondsen voor de organisatie van het voorhuwelijkssparen
De ministerraad keurt op voorstel van minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke een ontwerp van koninklijk besluit goed tot wijziging van de regelgevende bepalingen met betrekking tot de reservefondsen die de landsbonden van ziekenfondsen dienen aan te leggen voor de organisatie van het voorhuwelijkssparen.
Overeenkomstig artikel 7, § 4, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, kunnen landsbonden van ziekenfondsen de dienst ‘voorhuwelijkssparen’ inrichten. Deze wet voorziet ook dat de landsbonden van ziekenfondsen verplicht zijn om hiervoor reservefondsen aan te leggen. In dit kader voorziet het koninklijk besluit van 10 november 2012 tot uitvoering van artikel 7, § 4, derde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, twee soorten reservefondsen: de technische voorzieningen en een solvabiliteitsmarge.
De wet van 6 augustus 1990 werd echter gewijzigd om de geleidelijke stopzetting te voorzien van de dienst ‘voorhuwelijkssparen’, en dit door de aansluiting van nieuwe spaarders te verbieden vanaf 1 januari 2024. Bijgevolg moeten ook de regelgevende bepalingen inzake de reservefondsen voor de organisatie van het voorhuwelijkssparen in het koninklijk besluit van 10 november 2012 aangepast worden.
Het ontwerp wordt ter advies voorgelegd aan de Raad van State.
Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 november 2012 tot uitvoering van artikel 7, § 4, derde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen