Omzetting van de Europese richtlijn inzake de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen
De ministerraad keurt op voorstel van minister van Justitie Vincent Van Quickenborne een voorontwerp van wet goed dat de omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn 2019/713 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen, ter vervanging van het kaderbesluit 2001/413/JBZ, doorvoert.
Aanvankelijk werd het kaderbesluit 2001/413/JBZ uitgewerkt binnen de Europese Unie om ervoor te zorgen dat fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen werden erkend als strafbare feiten, en dat er in alle lidstaten doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen tegenover stonden.
Het kaderbesluit is echter niet meer bij de tijd en de richtlijn 2019/713 werd uitgewerkt met de bedoeling het kaderbesluit aan te vullen en te actualiseren. Naast het versterken van de veiligheid en het ondersteunen van de markt heeft de richtlijn tot doel een technologieneutraal, helder en robuust wettelijk kader te verschaffen, de operationele belemmeringen voor opsporing en vervolging uit de weg te ruimen en preventie te intensifiëren.
Om het Belgisch recht af te stemmen op deze richtlijn, wordt een nieuw hoofdstuk betreffende de namaking of vervalsing van niet-contante betaalinstrumenten ingevoerd in titel III van boek 2 van het Strafwetboek, die betrekking heeft op misdaden en wanbedrijven tegen de openbare trouw. Voorts worden in titel IX van boek 2 van het Strafwetboek, die betrekking heeft op misdrijven tegen eigendommen, bepaalde traditionele misdrijven waaronder diefstal, oplichting, misbruik van vertrouwen en heling aangepast zodat rekening wordt gehouden met de evolutie van de technologische en economische realiteit.
Het voorontwerp van wet wordt ter advies voorgelegd aan de Raad van State.