Instemming met het verdrag tussen België, Luxemburg, Frankrijk en Nederland betreffende de samenwerking inzake luchtverdediging tegen niet-militaire luchtdreigingen
De ministerraad keurt op voorstel van minister van Buitenlandse Zaken Didier Reynders een voorontwerp van wet goed houdende instemming met het verdrag tussen België, Luxemburg, Frankrijk en Nederland betreffende de samenwerking tegen niet-militaire luchtdreigingen.
De Beneluxlanden en Frankrijk hebben op 16 februari 2017 in Brussel een verdrag afgesloten met het oog op de beveiliging van hun wederzijds interessegebied, namelijk het Europese deel van hun luchtruim, tegen niet-militaire luchtdreigingen. Dit verdrag vult het akkoord aan uit 2005 met Frankrijk inzake samenwerking op het vlak van luchtverdediging tegen niet-militaire luchtdreigingen, alsook het akkoord uit 2015 onder de Beneluxlanden inzake de integratie van de beveiliging van het luchtruim tegen dreigingen die uitgaan van niet-militaire luchtvaartuigen.
Het verdrag omschrijft het juridisch kader voor grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van luchtverdediging tegen niet-militaire luchtdreigingen, die uitgaan van een bemand of onbemand burgerluchtvaartuig waarvan vermoed wordt dat het door een vijandige partij is overgenomen of voor vijandige doeleinden gebruikt zal worden. Het verdrag laat toe om verschillende actieve maatregelen te treffen inzake luchtvaartbeveiliging: ondervraging, escorte, interventie en waarschuwingsschoten. Destructief geweld is door dit verdrag niet toegelaten. Het verdrag moet tussen Frankrijk, België en Luxemburg de mogelijkheden tot grensoverschrijdende interventie tegen deze niet-militaire luchtdreigingen verhogen. Voorts zal systematische uitwisseling van informatie het inzicht in de algemene luchtsituatie verbeteren.
België is depositaris van dit verdrag en zal de tekst registreren bij de Verenigde Naties. Elke partij draagt alle kosten van haar eigen strijdkrachten die ontstaan in verband met de implementatie van het verdrag. Deze kosten worden gedekt door de reguliere op nationaal niveau goedgekeurde begrotingsmiddelen voor dergelijke activiteiten. Het verdrag heeft een geldigheidsduur van 10 jaar en kan nadien stilzwijgend verlengd worden.
Het voorontwerp wordt voor advies overgemaakt aan de Raad van State.