29 mei 2013 13:46

Sociale impact van de crisis relatief beperkt in België

De situatie van ouderen is aan de beterhand, maar die van kinderen en de gezinnen waarin ze opgroeien, verslechtert. Dit blijkt uit een analyse van de impact van de economische en financiële crisis op de sociale situatie in België. Over het algemeen is de impact relatief beperkt gebleven, maar er zijn uiteenlopende ontwikkelingen voor verschillende bevolkingsgroepen.

Dit blijkt uit een analyse van de Federale Overheidsdienst (FOD) Sociale Zekerheid in het kader van de Europa 2020 strategie. Deze strategie stelt enkele doelstellingen voorop om tegen 2020 de werkgelegenheid, de productiviteit en de sociale samenhang in Europa te verbeteren.

Elke lidstaat is in het kader hiervan verplicht om jaarlijks te rapporteren over de situatie in zijn land. Voor de doelstellingen die te maken hebben met sociale zaken, coördineert de FOD Sociale Zekerheid de rapportering voor België.

De analyse steunt grotendeels op Europese sociale indicatoren, aangevuld met een aantal nationale gegevens. De sociale indicatoren zijn vooral gebaseerd op gegevens die afkomstig zijn van enquêtes bij de bevolking.

‘Risico op armoede of sociale uitsluiting’ blijft stabiel

Op basis van een enquête bij de bevolking (volgens het Europese meetsysteem EU-SILC) steeg het aantal personen in België met een risico op armoede of sociale uitsluiting licht,  van 2.194.000 personen in 2008 tot 2.271.000 personen in 2011. Deze stijging valt binnen de statistische foutenmarge van de enquête, wat betekent dat bij de totale bevolking het risico op armoede of sociale uitsluiting als stabiel kan beschouwd worden.

Wel is duidelijk dat België, net als de meeste andere EU-lidstaten, niet in de richting evolueert  van de sociale Europa 2020-doelstelling. Volgens deze doelstelling moeten we het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting in ons land tegen 2020 terugbrengen naar 1.814.000.  De huidige budgettaire en economische context bemoeilijkt het behalen van die doelstellingen.

De indicator ‘risico op armoede en sociale uitsluiting’ is  een samenstelling van 3 indicatoren:

  • Armoederisico: dit is het aantal personen bij wie het inkomen van het gezin lager is dan 60% van het mediaan inkomen. Bij een alleenstaande is dit bijvoorbeeld 1.000 euro per maand, voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen is dit 2.101 euro per maand.
  • Werkintensiteit: dit is de verhouding tussen het aantal maanden per jaar dat de personen binnen een gezin in theorie kunnen werken en het aantal maanden dat ze effectief hebben gewerkt.
  • Materiële deprivatie: dit is het aantal personen die in een gezin leven waar te weinig geld is om basisbehoeften te betalen (zoals elke dag een maaltijd met vlees/vis, voldoende verwarming van het huis, een tv, wasmachine, telefoon, auto, een week vakantie per jaar), waar er achterstallen in het betalen van rekeningen zijn of waar het niet mogelijk is om een onverwachte uitgave te doen van ongeveer 1.000 euro.

Tegengestelde evoluties voor specifieke bevolkingsgroepen

Het armoederisico is stabiel gebleven, maar er zijn toch een aantal evoluties merkbaar wanneer we naar specifieke bevolkingsgroepen kijken

  • Het armoederisico bij ouderen daalde van 23% in 2007 naar 19% in 2010. Hun situatie is aan de beterhand, alhoewel we in vergelijking met de rest van Europa nog steeds minder goed scoren (gemiddelde  armoederisico bij ouderen in de EU is 16%).
    De tewerkstellingsgraad van oudere werknemers is blijven toenemen (van 34,5% in 2008 naar 39,5% in 2012), maar blijft in Europese context relatief laag. Het Europese gemiddelde ligt op 48,9%.
  • De situatie van kinderen en de gezinnen waarin ze opgroeien, gaat er op achteruit: het armoederisico ging van 16,9% in 2006 naar 18,7% in 2010 (het gemiddelde in de EU ligt op 20,6%). Ook het aantal kinderen in een gezin waar geen van de volwassenen betaald werk heeft (‘jobless households’), stijgt van 8,9% in 2008 tot 13,9% in 2010, evenals het aantal kinderen in een gezin dat geconfronteerd wordt met ernstige materiële deprivatie. dit stijgt tussen 2007 en 2011 van 7% naar 8,2%.  
  • Het is opvallend dat de  toename van het aantal personen met een armoederisico of in een situatie van sociale uitsluiting zich uitsluitend onder huurders situeert. Dit wijst er mogelijk op dat bepaalde zwakkere groepen een beginnende impact van de crisis ondervinden.  Ook de dalende werkzaamheidsgraad voor personen met een niet-EU nationaliteit of een laag opleidingsniveau wijst in deze richting.
  • Bevolkingscategorieën met een zeer hoog armoederisico blijven personen in huishoudens zonder betaald werk, zeker als er kinderen in het huishouden zijn (75% van hen hebben te maken met een armoederisico), alleenstaande ouders (38,5%) en personen van buiten de EU (58%).

45% leeft boven armoedegrens dankzij uitkeringen

De uitgaven voor sociale bescherming namen tussen 2007 en 2009 toe (van 25,5% van het Bruto Binnenlands Product in 2007 naar 28,9% van het BBP in 2009). Dit cijfer daalde naar 28,4% van het BBP in 2010. Hiermee volgen we de algemene trend op Europees vlak.

Het percentage personen dat dankzij een sociale uitkering boven de armoederisicogrens kan leven, blijft doorheen de crisisperiode stabiel op ongeveer 45%. De effectiviteit van de sociale zekerheid en sociale bijstand is dus tot nu toe niet aangetast door de crisis.

Meer informatie

Raadpleeg de analyse op de website van de FOD Sociale Zekerheid:

Inhoudelijk verantwoordelijke:

Rudi Van Dam | FOD Sociale Zekerheid | rudi.vandam@minsoc.fed.be | 0473 63 61 35

Verantwoordelijke:

Tom Auwers | tom.auwers@minsoc.fed.be

Algemeen perscontact:

Barbara De Clippel | FOD Sociale Zekerheid | press@minsoc.fed.be | 0473 13 13 29