Nieuwe maatregelen op het vlak van voorlopige hechtenis
Op voorstel van mevrouw Laurette Onkelinx, Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, keurde de Ministerraad een voorontwerp van wet goed tot wijziging van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor de onwerkdadige voorlopige hechtenis, tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en tot wijziging van sommige artikelen van het Wetboek van Strafvordering. De hervorming ingeleid door de wetswijziging van 20 juli 1990 om de voorlopige hechtenis een echt uitzonderingskarakter te geven komt in de praktijk niet tot uiting: het aandeel van de personen dat zich in voorlopige hechtenis bevindt schommelt tussen de 35% en de 40% van de totale gevangenispopulatie.
Op voorstel van mevrouw Laurette Onkelinx, Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, keurde de Ministerraad een voorontwerp van wet goed tot wijziging van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor de onwerkdadige voorlopige hechtenis, tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en tot wijziging van sommige artikelen van het Wetboek van Strafvordering. De hervorming ingeleid door de wetswijziging van 20 juli 1990 om de voorlopige hechtenis een echt uitzonderingskarakter te geven komt in de praktijk niet tot uiting: het aandeel van de personen dat zich in voorlopige hechtenis bevindt schommelt tussen de 35% en de 40% van de totale gevangenispopulatie.
Het voorontwerp heeft tot doel op een punctuele wijze in te grijpen in de procedure van de voorlopige hechtenis zodat deze op een vlottere en efficiëntere wijze kan verlopen. Het punctueel ingrijpen in de procedure kan indirect een invloed uitoefenen op de duur van de voorlopige hechtenis. Wat zijn de krachtlijnen van dit ontwerp? 1. Versterking van het gezag en de onafhankelijkheid van de onderzoeksrechter wat betreft invrijheidstelling Aangezien de onderzoeksrechter het onderzoek leidt en coördineert is hij ook het best geplaatst om te oordelen over de noodzaak om een voorlopige hechtenis al dan niet in stand te houden. In die zin zal de onderzoeksrechter voortaan, na de eerste verschijning vóór de Raadkamer, alleen en zonder de mogelijkheid om er een rechtsmiddel tegen in te stellen, kunnen beslissen over de invrijheidstelling van de verdachte wanneer nieuwe en belangrijke elementen zich voordoen: de procureur des Konings kan dus geen verzet meer doen tegen zijn beslissing. 2. Beperken van de maandelijkse controle van de voorlopige hechtenis Binnen de vijf dagen van de aflevering van het aanhoudingsbevel door de onderzoeksrechter voert de Raadkamer (rechtbank van eerste aanleg) een controle uit naar de regelmatigheid van dit aanhoudingsmandaat. Daarna evalueert de raadkamer elke maand de vordering van het onderzoeksdossier en beoordeelt de rechtmatigheid van de voorlopige hechtenis. In het kader van feiten waarvoor geen verzachtende omstandigheden van toepassing zijn (die dus automatisch door het Assisenhof worden behandeld en niet de correctionele rechtbank) wordt deze procedure van maandelijkse controle aangepast: bij de derde verschijning voor de raadkamer geldt de handhaving van de voorlopige hechtenis gedurende drie maanden. Gedurende die periode kan de verdachte maandelijks een verzoekschrift tot voorlopige invrijheidstelling tot de raadkamer richten. Deze beperking van de maandelijkse controle voor niet-correctionaliseerbare misdrijven vloeit voort uit de vaststelling dat dergelijke feiten een onderzoek van langere duur vergen. Er moet dus worden voorkomen dat het dossier teveel over en weer gaat tussen de onderzoeksrechter en de raadkamer. Gedurende die tijd wordt de onderzoeksrechter immers ontheven van zijn dossier en kan hij het onderzoek niet verderzetten. Deze werkelijkheid kan de duur van de voorlopige hechtenis verlengen. 3. Sancties bij de niet naleving van vormvoorschriften Op dit ogenblik wordt niet systematisch een formele sanctie voorzien bij niet naleving door de onderzoeksrechter of door de Raadkamer van de vormvoorschriften voor de aflevering van een aanhoudingsmandaat. Hierdoor ontstaat een zekere juridische onduidelijkheid. Om de wet te verduidelijken zullen bepaalde nietigheidssancties worden ingevoerd bij de niet naleving van de rechten van de verdediging. 4. Duur van de vrijheid onder voorwaarden Een voorwaardelijke vrijheid kan op dit ogenblik worden opgelegd voor een maximum van drie maanden, hernieuwbaar vóór het verstrijken van de termijn. In de praktijk wordt deze termijn soms hernieuwd na de vervaldatum en dit zonder nieuwe tussenkomst van de onderzoeksrechter. De wet zal worden gewijzigd om duidelijk te stellen dat de voorwaarden enkel kunnen worden verlengd binnen de oorspronkelijk vastgelegde termijn en met tussenkomst van de rechter. Het is uitdrukkelijk voorzien dat indien dit niet het geval is de opgelegde voorwaarden automatisch vervallen. 5. Versterking van het toezicht op langdurige voorlopige hechtenis Wanneer de voorlopige hechtenis langer duurt dan 6 maanden, zal het gerechtelijk onderzoek automatisch aan het toezicht van de Kamer van inbeschuldigingstelling worden onderworpen. Een voorlopige hechtenis van 6 maanden wordt immers als uitzonderlijk beschouwd. De onderzoeksrechter en de partijen zullen worden opgeroepen om vóór de Kamer van inbeschuldigingstelling te verschijnen, die een controle zal uitoefenen op het verloop van het onderzoek en op de noodzaak om de voorlopige hechtenis te verlengen.